Voeding en sportprestatie (2)

Recupdrank.jpg

Highlights congress European College of Sport Science

11 juli 2012  

Highlights ECSS-congres

 

Het European College of Sport Science (ECSS) organiseerde dit jaar in Brugge haar jaarlijkse congres. Op dit grootste wetenschappelijk sportcongres in Europa gaven vooraanstaande wetenschappers zoals bijvoorbeeld Louise Burke van het Australian Institute of Sport (AIS) een presentatie. Een dag voor de aanvang van het ECSS-congres vond een Pre-conference meeting plaats van het Gatorade Sports Science Insititute (GSSI). Deze GSSI-pre-conference meeting over sportvoeding zal een jaarlijks terugkerend fenomeen worden voorafgaande aan het ECSS-congres. Vooral op het gebied van de sportvoeding werden nieuwe inzichten gepresenteerd.

 

- Eiwitinname

Luc van Loon (Maastricht) gaf een overzicht van de studies die recent in zijn laboratorium zijn uitgevoerd op het gebied van eiwitinname. Hij besprak onder andere een studie van Peter Res waaruit blijkt dat vlak voor het slapen gaan 40 gram caseïne (een melkeiwit) van groot belang om de ’s nachts optredende afbraak van spiereiwit tegen te gaan. Res geeft aan dat 30 gram waarschijnlijk ook voldoende is. Verder gaf Res aan dat hij het effect van caseïne heeft onderzocht omdat de afbraak daarvan minder snel verloopt dan van bijvoorbeeld wei-eiwitten. Ook Stuart Phillips (Hamilton) gaf in zijn presentatie aan dat eiwitinname vlak voor het slapen gaan een positief effect heeft op de balans in spiereiwitsynthese. Door deze positieve balans zou de spier zich beter kunnen adapteren. Wat betreft de adaptatie van een spier is verder bekend dat het innemen van 20-25 gram eiwit na inspanning de adaptatie van de spier bevordert (link). Van Loon stelt dat deze adaptatie geoptimaliseerd kan worden door tijdens elke maaltijd een vaste hoeveelheid eiwitten in te nemen en zelfs tijdens inspanning. Voor het bepalen van de hoeveelheid eiwitten per maaltijd geldt de volgende stelregel 0,25 – 0,3 gram/kg/maaltijd. Van Loon gaf wel duidelijk aan dat het gaat om spieradaptatie en niet om acute prestatieverbetering. Overigens, volgens Phillips kunnen tijdens maaltijden het best wei-eiwitten gebruikt worden aangezien deze het snelst worden opgenomen. Vlak voor het slapen gaan kan het best een eiwit ingenomen worden dat minder snel wordt opgenomen zoals caseïne.

 

- Nieuwe richtlijn koolhydraten?

Asker Jeukendrup (GSSI en Birmingham) stelde het huidige advies van het innemen van 30-60 gram koolhydraten per uur tijdens inspanning ter discussie. Jeukendrup stelt dat een opname tot 90 gram koolhydraten per uur mogelijk is. Het innemen van 30 gram fructose naast de 60 gram glucose leidt namelijk tot een hogere koolhydraatopname dan 60 gram per uur. De verklaring ligt volgens Jeukendrup in transportsystemen in het maag-darm-kanaal die de koolhydraten naar het bloed transporteren. Deze raken verzadigd indien de koolhydraatinname zich beperkt tot 1 type koolhydraten. Het gecombineerd innemen van twee soorten koolhydraten spreekt verschillende transportsystemen aan waardoor de koolhydraatopname kan stijgen tot 90 gram per uur. Dit advies is volgens Jeukendrup onafhankelijk van het lichaamsgewicht van een atleet. De Canadese voedingswetenschapper Trent Stellingwerff stelt dat atleten hun transportsystemen voor de verschillende koolhydraten kunnen trainen. Stellingwerff ging ook kort in op het ‘stapelen’ van koolhydraten voor een wedstrijd. Per gram koolhydraten wordt een 2,8 gram water opgeslagen. Dit leidt dus tot een extra toename van het lichaamsgewicht die niet in alle wedstrijdsituaties wenselijk is.

 

- Beta-alanine

Wim Derave (Gent) stelt dat het innemen van beta-alanine een positieve invloed heeft op de buffercapaciteit bij hoog intensieve inspanningen die 60 tot 240 seconden duren. Beta-alanine is een belangrijke bouwsteen voor de aanmaak van carnosine. Carnosine is een van de belangrijke buffers om de zuurgraad in het lichaam op peil te houden. Volgens Derave neemt de gevoeligheid voor calcium toe bij een stijging van de hoeveelheid carnosine. Dit zou er uiteindelijk toe leiden dat vermoeidheid later optreedt. Het innemen van carsonine is echter zinloos. Na inname wordt het direct afgebroken in het maag-darm-stelsel. Het innemen van beta-alanine leidt wel tot een stijging van de hoeveelheid carnosine en daarmee tot een verhoogde buffercapaciteit. Het lijkt er op dat totale hoeveelheid ingenomen beta-alanine bepalend is voor de stijging van de hoeveelheid carnosine. De maximale dagelijkse dosis is 5 gram. Een hogere inname leidt tot fysiek discomfort zoals tintelingen in het gezicht en de vingers. Om de bijwerkingen te voorkomen kan gebruik gemaakt worden van slow-release beta-alanine. Derave geeft aan dat de effecten van het langdurig innemen van beta-alanine nog onduidelijk zijn. Het meest recente en nog niet gepubliceerde onderzoek van Derave laat zien dat een onderhoudsdosis van 1,2 gram/dag voldoende is om de buffercapaciteit te verhogen. Het is echter nog onduidelijk of deze dosis gelijk moet zijn voor lichte en zware atleten. Tot op heden heeft het onderzoek naar beta-alanine alleen plaats gevonden bij mannen. Derave liet nog niet gepubliceerde data zien waaruit blijkt dat de absolute toename van carnosine gelijk is voor mannen en vrouwen. Relatief gezien lijkt de stijging bij vrouwen zelfs groter aangezien vrouwen van zichzelf een lagere hoeveelheid carnosine hebben.

 

- Voedingssupplementen uit de natuur

De wetenschappelijke interesse in voedingssupplementen die uit de natuur afkomstig zijn werd bevestigt door het feit dat hier meerdere presentaties aan gewijd waren. Aan bod kwamen bessen en kersen, groene thee en natuurlijk bietensap. Jo Bowtell van de universiteit Exeter stelde dat bessen en kersen wel eens een positief effect zouden kunnen hebben op het acute herstel na inspanning. Bowtell gaf wel aan dat het onderzoek nog in de kinderschoenen staat en dat vervolgonderzoek noodzakelijk is. Ook het onderzoek naar de effecten van groene thee van de Engelse voedingswetenschapper Adrian Hodgson geeft nog geen harde conclusies. Het lijkt er in ieder geval op dat de vetstofwisseling omhoog gaat. Uiteraard was ook professor Andrew Jones aanwezig om de laatste inzichten te vertellen over het effect van bietensap. Wetenschappelijk gezien vertelde Jones niets nieuws in vergelijking met het verhaal dat hij op het congres van het ACSM vertelde (link). Wel gaf hij aan dat hij zich in vervolgonderzoek naar de effecten van bietensap gaat richten op de invloed van de verschillende spiervezeltypen en het effect van de trainingsstatus van de atleet.

Previous
Previous

Voeding en sportprestatie