VAN TALENT TOT TOPPER.
Frank Vandewiele
Het is oorlog tussen Patrick Lefevere en Kurt Van De Wouwer. Eerstgenoemde, financier van het jeugdteam van Omega Pharma-QuickStep alsook van het juniorenteam Avia, is het beu dat zijn talenten worden weggekocht door het jongerenteam van Lotto-Belisol. Van De Wouwer van zijn kant ziet in de woede van Lefevere het bewijs dat hij goed werk levert: “Ik scout en trek talenten aan, dat is mijn job. Bovendien zijn het de kansen die ze bij Lotto krijgen die doorslaggevend zijn om over te stappen, niet het geld.”
De hierboven gevoerde discussie doet helemaal niets ter zake. Beide wielerfiguren spreken voor hun eigen winkel, doch gaan voorbij aan ieder structureel en inhoudelijk debat. Wat deze heren zou moeten verontrusten zijn de povere resultaten van de Belgische beroepsrenners in het algemeen, en niet zo zeer welk talentje waar thuis hoort.
Vooreerst is het dringend nodig om de talentidentificatie, vaak verward met talentdetectie, op punt te stellen. Scouting is in de sportwereld weliswaar verworden tot een snelle vorm van talentopsporing, maar is eigenlijk niets meer dan een vaststelling dat de ene beter is dan de andere. Bovendien gaat het in de meerderheid van de gevallen om loutere momentopnames of toevalligheden. Met maturiteit, karakter en trainingsachtergrond, om maar enkele fundamentele factoren te noemen, wordt geen rekening gehouden. Een gedetailleerd trainingspaspoort zou vele van deze tekortkomingen kunnen verhelpen.
Met de talentontwikkeling is het zo mogelijk nog erger gesteld. De ideale omgeving die jonge renners zogezegd krijgen aangeboden om zich te ontwikkelen, is verre van volmaakt. Gesofisticeerd materiaal en medische opvolging zijn uiteraard noodzakelijk, maar verdoezelen alleen het essentieel gebrek aan visie en inhoud. Zo heeft elke renner zijn eigen personal coach naast de sportdirecteur, is er geen enkele langetermijnplanning en moet er een waslijst aan (kermis)wedstrijden afgewerkt worden. Die koersen zijn dikwijls niet op maat van de coureur en stroken zelden met zijn trainingsplanning. Knechtjes en kanonnenvlees passen misschien wel in het plaatje van de aandachtsgeile sponsor en van de op winst beluste wedstrijdorganisator, maar zijn nefast voor een succesvolle ontwikkeling van de individuele jonge renner.
Vallen de commerciële doelstellingen van de geldschieters dan niet te rijmen met de vereisten om van talenten toppers te maken? Toch wel, maar dan moet uitsluitend ingezet worden op het product talent en op de kwaliteit van de begeleiding. Afstand doen dus van de formule “professionele wielerploeg annex beloften ploeg”. Afstand doen van de bezitterige reflex als zou een atleet eigendom kunnen zijn van een ploeg. Maar ook afstand doen van de overtuiging dat de ervaring van gewezen wielerkampioenen het gemis aan wetenschappelijke kennis kan compenseren.